Vennoten VOF (ook) aansprakelijk voor oude schulden vennootschap

Afhankelijk van de rechtsvorm waarin je als eigenaar/bestuurder een onderneming drijft, geldt een ander regime voor aansprakelijkheid. Uitgangspunt van ondernemingen met rechtspersoonlijkheid, zoals de besloten vennootschap (B.V.) en naamloze vennootschap (N.V.) is dat zij worden aangemerkt als rechtspersonen die zelfstandig drager zijn van rechten en verplichtingen.

Aandeelhouders/bestuurders van een BV of NV zijn dan (in beginsel) niet aansprakelijk voor verplichtingen van de vennootschap. Aan de andere zijde van het spectrum staat de onderneming die wordt gedreven in de vorm van een eenmanszaak. In zo’n geval is de ondernemer/eigenaar volledig aansprakelijk voor alle verplichtingen van de onderneming.

Schuldeiser kunnen schulden verhalen op het privé-vermogen van de ondernemer. Uitgangspunt bij een vennootschap onder firma is dat de vennoten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden/verplichtingen van de VOF. De VOF heeft geen rechtspersoonlijkheid (zoals bij een BV). De VOF heeft echter wel een (van de vennoten) afgescheiden vermogen. Dat betekent dat schuldeisers van de vennoten (in privé) zich niet kunnen verhalen op het afscheiden vermogen van de VOF. Schuldeisers van de VOF kunnen zich primair verhalen op het vermogen van de VOF en als dat onvoldoende is op het privé vermogen van de vennoten.

Op grond van de artikelen 18 en 19 Wetboek van Koophandel zijn vennoten – naast het afgescheiden vennootschapsvermogen – hoofdelijk verbonden “wegens de verbintenissen der vennootschap”. Tot op heden bestond onduidelijkheid over de reikwijdte van deze bepalingen.

Op 13 maart j.l. heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat een toetredende (beherend) vennoot ook hoofdelijk aansprakelijk is voor schulden van de VOF (of CV) die zijn ontstaan vóór zijn toetreding als (beherend) vennoot. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat in de artikelen 18 en 19 WvK geen beperking valt te lezen tot verbintenissen die zijn ontstaan nadat een vennoot is toegetreden. Voorts brengt de strekking van de artt. 18 en 19 lid 1 WvK volgens de Hoge Raad mee dat de hoofdelijke verbondenheid van de vennoten alle schulden betreft die ten tijde van hun toetreding tot de vennootschap bestaan, of nadien ontstaan.

Alhoewel het oordeel van de Hoge Raad juridisch-dogmatisch juist is en vanuit praktisch perspectief (ter voorkoming van discussies) handig lijkt, leidt dit in de praktijk voor (nieuw) toetredende vennoten van een vennootschap onder firma tot extra risico’s (van aansprakelijkheid). De Hoge Raad merkt hierover op dat de betreffende vennoot kan bedingen dat hem inzage wordt gegeven in de schuldenpositie en daarnaar onderzoek kan doen. Ook kan hij op dat punt garanties bedingen.

Kortom: indien u wenst toe treden als vennoot tot een VOF, loopt u het risico te worden aangesproken voor bestaande schulden van de vennootschap waarvan u het bestaan niet kende. Door onderzoek en informatie kan dit risico inzichtelijk worden gemaakt. Door afspraken (garanties en vrijwaringen) kunt u dit risico neerleggen bij de bestaande vennoten. In sommige gevallen is het wellicht verstandig(er) om een nieuwe vennootschap op te richten en/of een nieuwe samenwerking/toetreding te laten samenvallen met het oprichten van een (nieuwe) rechtspersoon in de vorm van bijvoorbeeld een besloten vennootschap.

Pieter van den Oord
Advocaat
La Gro Advocaten Alphen aan den Rijn
www.lagrolaw.nl

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *