Voor een gewone burger is het bestaan van regels eenvoudig te verklaren: er gaan soms dingen mis als je er geen duidelijke afspraken over maakt. Wat in de praktijk op diverse ministeries wel eens mis gaat, is dat deze verklaring wordt omgedraaid: Als we er een regel voor maken, gaat het goed. ‘Een regel’ lijkt het antwoord op vrijwel alle maatschappelijke vragen. De hamvraag wordt dan of ‘het mag’. Dat kan natuurlijk helemaal niet. Veel in het leven is niet te vangen in regels. Als iemand zich te weinig fatsoen heeft eigengemaakt, en we ontsporingen proberen te toetsen via het strafrecht, lopen we vast. De ‘vrijheid van het hebben en uiten van een mening’ is iets anders dan ‘de manier waarop’. Vriendelijkheid is niet te vangen in een wet, om maar een voorbeeld te noemen.
‘Implementatie van wetgeving kost bedrijven een miljard’, kopte de Staatscourant onlangs, terwijl nota bene veel van die wetgeving bedoeld is om de regeldruk te verminderen. Het loutere veranderen van regels veroorzaakt hoge kosten. Als we nu eerst eens zouden vaststellen wat er mis gaat indien we de regels voorlopig zo houden? Is dat een rare gedachte? Als de verwachte calamiteiten aantoonbaar ontwrichtend zijn, is regelgeving een van de opties. Niet als automatisme, maar als overweging.
Neem de trits van de oude Wet milieubeheer, de huidige Wabo en de nieuwe Omgevingswet. Vanuit de beste bedoelingen ontstaan. Het wordt zo hier en daar iets eenvoudiger, zeker. Maar na iedere wijziging ontstaan er talloze praktijkgevallen waar in moeizame (en dure!) juridische procedures de vraag beantwoord moet worden: Wat heeft de wetgever bedoeld voor dit concrete geval? Het antwoord luidt vrijwel altijd ‘Niets. De wetgever heeft hier gewoon niet aan gedacht.’ Het interpretatie-circus wordt telkens herhaald, op kosten van, jawel, de maatschappij. De ondernemer betaalt het uit eigen portemonnee, en de overheid betaalt het uit ons aller belastinggeld. Is dat niet iets constructiever te organiseren? Het is maar een vraag.