Op 31 januari 1973 tekende ik mijn eerste koopcontract. Ik sloeg direct aan het ontwikkelen: volledig restaureren, herindelen en kadastraal splitsen. Zo ontstond mijn eerste beleggingspand. De bouwtekeningen maakte ik zelf – de eerste besparing – en moest ik overleggen aan de toen nog piepjonge bouwcontroleur van de gemeente Leiden, Tijmen Rascher. Ik had naar zijn zeggen teveel gesloopt, maar we kwamen er wel uit. De heer Rascher is al enige jaren met pensioen. Ik zag hem komen en gaan, zoals ik van velen zowel het begin als het eind van de carrière mocht aanschouwen. Overigens werd ik in die tijd door mijn jeugdigheid met vooroordelen geconfronteerd en kreeg ik wel eens de vraag of mijn vader, die overigens een totaal ander vak uitoefende, zelf niet kon komen.
Ruim 34 jaar geleden zette ik mijn Menno Smitsloo Bedrijfsmakelaardij op. Ineens werd ik toen met zware economische tijden geconfronteerd. Vooral in vastgoed, al was het niet te vergelijken met de malaise van nu. Ik slaagde er gelukkig versneld in het vertrouwen van de ondernemers en instanties te verkrijgen. Met paginagrote advertenties in de regionale media, hakte ik er met teksten op in als: ‘Hoe ik het in mijn hoofd haal om nu voor mezelf te beginnen’ en ‘Wie doet er nou zaken met een bange ondernemer?’. Hierbij probeerde ik natuurlijk een beetje de held uit te hangen, wat de nodige publiciteit en opdrachten met zich meebracht. Na vele mooie jaren stopte ik daar uiteindelijk mee, om me volledig op het eindbeleggen in commercieel vastgoed te kunnen toeleggen.
Dat rebelse heb ik nu nog, maar niet meer als middel om klanten – thans onze huurders – mee te werven. Over maatschappelijke ontwikkelingen, meestal politiek bepaald, heb ik vanuit de praktijk, zoals velen van u, nogal eens een mening. Als nog kan worden voorkomen dat zich een belangrijk verkeerde ontwikkeling voordoet, treed ik daarmee naar buiten. De politiek is lui, raadsleden oordelen vaak uitsluitend op basis van theoretische vooroordelen. Een uitzondering daargelaten, beslissen zij vaak uitsluitend op basis van de informatie die zij van het college van B&W krijgen. Zij hebben dus geen echte eigen mening, omdat de deskundigheid ontbreekt. Het ‘voor de vorm’ semi-intellectuele debat in de raad lijkt stoer, maar mist in werkelijkheid vaak alle realiteit. In de achterkamertjes is dan al lang uitonderhandeld welk plan van de wethouder(s) doorgaat of juist moet struikelen.
Een mooi voorbeeld daarvan is hoe nu aan de Vondellaan in Leiden, tegen alles in, een nieuw bestemmingsplan met 22.000 m2 kantoorruimte en 600 parkeerplaatsen voor Heerema wordt doorgedrukt. Hierdoor komt het te verlaten zes jaar jonge gebouw met 12.000 m2 vloeroppervlak op de markt, terwijl door de nieuwe huisvesting nog eens duizenden meters aan de al zorgwekkende, exorbitant grote, leegstand van deze stad wordt toegevoegd. Immers, wie de stukken leest, kan constateren dat, uitsluitend als dit bedrijf groeit, toch pas in 2035 van een volledige bezetting sprake kan zijn. Te ridicuul voor woorden en zeer schadelijk voor het stationsgebied, dat eigenlijk voor dit soort nieuwbouw bestemd is. Ook de medewerking aan één parkeerplaats per 35 m2 valt als ‘historisch zeer kwalijk’ te persifleren. De projectontwikkelaars aan de Schipholweg, onder wie ikzelf, mochten het met niet meer dan slechts één plek per 250 m2 doen. In plaats van ‘600’ zouden er volgens dezelfde normen aan de Vondellaan maar 80 parkeerplaatsen mogen worden gerealiseerd. Gewoon ordinaire valse concurrentie dus. Ter verdediging worden economische gronden opgevoerd. Door de precedentwerking hiervan, moet men op het eerste de beste voetbalveld van u of ons, nu ook gewoon de bouwaanvraag voor bijvoorbeeld een bioscoopcomplex met horeca, winkels en kantoren honoreren.
Deze geschetste schadelijke ontwikkelingen, evenals ‘het vol en dus kapot bouwen van het oude centrum van Leiden’ drijven mij de barricaden op. De politiek klaagt soms dat ik dit ‘uit eigen belang’ doe. Inderdaad, maar wie komt er anders lokaal voor de belangen van mijn branche op? Dit zou ook u veel meer bij schadelijke ruimtelijke ontwikkelingen moeten doen. Je hebt er toch niet voor gewerkt om je zomaar alles te laten afpakken? Juist omdat we in die stad hebben geïnvesteerd, hoeven we daarvoor toch niet te worden gestraft?
Aangezien ik er achter kom dat ik ook de komende jaren niet gematigder om zal gaan met zowel de mooie uitdagingen als de wantoestanden, hoeft zich in mijn richting geen leeftijdsdiscriminatie meer voor te doen. Dus ik ga voortaan door het leven zonder confrontatie met vooroordelen als: ‘Heb je het nog niet aan je zoon overgedragen?’, of een nog onzinnigere uitsmijter als: ‘Kan hij het nog niet alleen?’. Voorlopig voel ik me na 40 jaar vastgoed nog steeds te jong, in de hoop dat ze straks tegen mijn kleinzoon zeggen; ‘Kon je grootvader niet komen, die is toch nog steeds staatsgevaarlijk?’
Menno Smitsloo