Ontruimingsbescherming voor huurder telecom/internetwinkel?

Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 26 januari 2016 uitspraak gedaan over de kwalificatie van een huurovereenkomst voor een telecom/internetwinkel. 

De vraag die centraal stond was of een huurovereenkomst voor een ruimte waarin klanten telefoonkaarten en accessoires van telefoons kunnen kopen, reparaties kunnen laten verrichten, internetverbinding kunnen krijgen en telefoongesprekken kunnen voeren, en waarin ook dranken en andere consumpties worden verkocht, kwalificeert als verhuur van winkelruimte of als ‘overige bedrijfsruimte’ (als bedoeld in art 7:230a BW). In dat laatste geval heeft de huurder namelijk recht op ontruimingsbescherming als de verhuurder de huurovereenkomst heeft opgezegd.

Ontruimingsbescherming
De ontruimingsbescherming duurt twee maanden na de datum waartegen de ontruiming door de verhuurder is aangezegd. De rechter kan de ontruimingsbescherming op verzoek van de huurder verlengen tot maximaal één jaar. Hij kan dat vervolgens nog tweemaal doen. Dus de huurder geniet maximaal drie jaar ontruimingsbescherming. De rechter weegt telkens de belangen van de huurder, de eventuele onderhuurder aan wie bevoegd is onderverhuurd en de verhuurder tegen elkaar af. Als de huurder niet binnen twee maanden na de datum waartegen de ontruiming is aangezegd, de verlenging bij de rechter verzoekt, is hij te laat.

Kwalificatie huurovereenkomst
De huurder stelde dat hij zijn omzet voor het overgrote deel haalde uit de verkoop van telefoonkaarten. De huurder daarom stukken uit zijn administratie over te leggen om dat aan te tonen. De overgelegde stukken overtuigden de kantonrechter en het hof echter niet. Voorts beschouwde het hof de verkoop van etenswaren slechts als dienstbaar en ondergeschikt aan de           terbeschikkingstelling van telefoon en internet.

De in het gehuurde aanwezige tafels en stoelen om vanaf te internetten domineerden de ruimte. Daarmee kwam het in het gehuurde uitgeoefende bedrijf op de bezoeker in hoofdzaak over als een plaats waar men kan telefoneren en internetten, desgewenst onder het genot van een drankje of een ijsje.

Bij de bepaling van het huurregime is volgens het hof het feit dat partijen bij het vastleggen van de overeenkomst gebruik hebben gemaakt van een contract en de algemene bepalingen volgens het ROZ-model voor winkelruimte op zichzelf niet doorslaggevend, evenmin als het gebruik van de term “winkel” in de contractuele bestemming.

Het hof oordeelde dan ook dat de huurder het gehuurde in overwegende mate voor een ander doel dan als 7:290 BW-bedrijfsruimte in gebruik had. Onder die omstandigheden had verhuurder uit het enkele feit dat voor het contract en de algemene bepalingen gebruik was gemaakt van ROZ-modellen voor 7:290 BW-bedrijfsruimte, niet mogen begrijpen dat huurder beoogde vrijwillig de bepalingen van artikel 7:290 BW en verder op de huurovereenkomst van toepassing te verklaren.

Conclusie
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat een zaak waar de klant kan telefoneren en internetten niet is te beschouwen als kleinhandelsbedrijf (“winkelruimte”) en ook niet als een van de andere bedrijven die zijn genoemd in artikel 7:290 BW. Op de huurovereenkomst van partijen is daarom op grond van de wet het bepaalde in artikel 7:230a BW van toepassing. Dat betekent dat de huurder aanspraak kon maken op ontruimingsbescherming. Hij hoefde het gehuurde dus niet direct te verlaten.

Nico van Eck
Advocaat
La Gro Advocaten Alphen aan den Rijn
www.lagrolaw.nl

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *