Borgstelling leidt tot resultaat uit overige werkzaamheid

Een directeur-grootaandeelhouder (hierna: dga) zal in veel gevallen een borgstelling tekenen op het moment dat zijn B.V. een geldlening aangaat bij een bank. Als de bank vervolgens de dga aanspreekt op deze borgstelling en betaalt, verkrijgt de dga een regresvordering op zijn B.V.

De dga kan er van uit gaan dat de vordering niet door de B.V. zal worden terugbetaald en kan derhalve de regres- vordering afwaarderen in box 1.

De vraag is nu wanneer de dga zijn regresvordering kan afwaarderen. Hierbij zijn drie momenten te onderscheiden, te weten het betalen van borgstelling, het worden aangesproken op de borgstelling of het moment dat de dga met een redelijke mate van zekerheid kan verwachten dat hij zal worden aangesproken.

Hof Amsterdam heeft in een zaak aangegeven dat de regresvordering op het moment dat de dga verwacht aangesproken te zullen gaan worden afgewaardeerd kan worden. Hof Den Haag was van mening dat de vordering pas afgewaardeerd kan worden nadat de dga heeft betaald. In beide gevallen ging het om een dga met 50% van de aandelen in dezelfde B.V. De Hoge Raad heeft vervolgens beslist dat de regresvordering behoort tot het resultaat uit overige werkzaamheden en dat deze vordering ontstaat door het aangaan van de borgstelling (waardering nihil) en dat de afwaardering dient plaats te vinden op het moment dat de dga een redelijke mate van zekerheid heeft dat hij zal worden aangesproken op de borgstelling.

De afwaardering kan derhalve in een eerder jaar plaatsvinden dan het jaar waarin de dga de bank betaalt.

Oscar Meijrink

 

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *