Verhuurders van materieel bij faillissement van de huurder extra geholpen

Een omstandigheid waar veel onder- nemers de laatste jaren helaas rekening mee hebben leren houden: het faillissement van klanten. In veel gevallen levert het faillissement een kostenpost op en moet omzet opeens worden afgeboekt. Immers, de schuld van de debiteur is niet meer dan een zogeheten concurrente schuld.

De schuldeiser moet dan met alle andere concurrente schuldeisers reikhalzend kijken, of er na betaling van de faillissements- kosten en de bevoorrechte schulden (zoals die aan de Belastingdienst) nog iets voor hem overblijft. In ruim 95% van de faillissementen is dat niet het geval. De verhuurders van het pand waarin de gefailleerde onderneming zat, blijken dan vaak iets beter af, omdat de huur na datum faillissement een zogenaamde boedelschuld is, waaraan een hoge voorrang is verbonden. Hoewel het faillissement van de huurder ook voor de verhuurders geen vetpot is, hebben zij in ieder geval een grotere kans nog iets vergoed te zien. Daarentegen geldt dat de curator (en overigens ook de verhuurder) de huurovereenkomst met een opzegtermijn van drie maanden kan opzeggen, waarna geen betalingsverplichting voor de curator voor leegstandsschade bestaat. Dit alles is het gevolg van de huurbepaling van artikel 39 van de Faillissementswet.

Deze bepaling is in 1893 ingevoerd. Sinds de invoering was onduidelijk, of de bepaling ook betrekking heeft op de huur van roerende zaken. De onduidelijkheid zat hem vooral in het feit dat de bepaling vooral naar de huur van onroerende zaken (gebouwen) is geschreven. Veelal werd het logisch gevonden dat de bepaling ook betrekking had op de huur van roerende zaken, zoals machines, materiaal en auto’s, maar zeker was dat niet. Op 9 januari 2015 maakte de Hoge Raad aan deze onzekerheid een einde in zijn arrest in de procedure tussen verhuurder Doka en de curator van de gefailleerde huurder, mr. Kalmijn. De Hoge Raad oordeelde dat het hiervoor genoemde artikel 39 van de Faillissementswet ook betrekking heeft op de huur van roerende zaken. Dit betekent dat de huurder kan “profiteren” van het feit dat de huur vanaf datum faillissement als boedelschuld geldt. Daarmee ontsnapt hij aan de grauwe massa van de gewone (niet-bevoorrechte) schuldeisers. Daarentegen kan de curator de huurovereenkomst met betrekking tot roerende zaken door de uitspraak van de Hoge Raad te allen tijde opzeggen en hoeft hij daarbij een opzegtermijn van “maar” maximaal drie maanden in acht te nemen. Een dergelijk recht heeft de huurder van materieel of auto’s (buiten faillissement) doorgaans niet. De verhuurder verliest na afloop van de opzegtermijn in de regel wel de aanspraak op schadevergoeding. Deze schade kan bestaan uit misgelopen huurtermijnen doordat de huurovereenkomst niet helemaal wordt uitgediend.

De verhuurder wordt echter gered door de regels van het huurrecht. Op het moment dat de huurovereenkomst voor roerende zaken een bepaling bevat dat zij in geval van faillissement van de huurder door de verhuurder onmiddellijk kan worden opgezegd of ontbonden, houdt die bepaling stand. Voor de huur van roerende zaken gelden – anders dan voor de huur van onroerende zaken – nagenoeg geen beëindigings- beperkingen en evenmin hoeft de rechter er bij de beëindiging aan te pas te komen.

Kortom, de positie van de verhuurder van roerende zaken is door de Hoge Raad op 9 januari 2015 flink verbeterd.

Jan Spanjaard
Advocaat
La Gro Advocaten Alphen aan den Rijn
www.lagrolaw.nl

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *